Van de minister van non-fictie
Gemiste kans

Twee handen gingen de lucht in. Voor een zaal met -volgens de organisatie- 102 leerkrachten, studenten en leesconsulenten vond ik dat aan de lage kant. Zeker als je bedenkt dat het onderwerp van mijn lezing ‘Non-fictie kinderboeken in de klas’ was. Maar die twee handen kwamen goed van pas om mijn punt te maken. Ik had de deelnemers gevraagd één minuut na te denken over hun drie favoriete kinderboeken. Sommige keken wat bedremmeld, misschien bang dat ze dadelijk moesten bekennen dat ze Pinkeltje of De mooiste vis op 1 hadden staan. Dus stelde ik ze gerust, door te beloven dat ik niet naar titels zou vragen.

Mijn vraag na één minuut was simpel: wie heeft er in haar of zijn top 3 een non-fictie kinderboek staan? Slechts twee deelnemers dus. De rest van de zaal schrok er ook van. Zijn non-fictie boeken dan zoveel slechter dan fictieboeken? Nee, natuurlijk niet. Ik denk zelfs dat de lat voor het uitgeven van nieuwe Nederlandstalige non-fictie een stuk hoger ligt dan die voor fictie. Het kan natuurlijk zijn dat een boek eerder favoriet is als je je bijvoorbeeld kunt identificeren met de hoofdpersoon, iets wat bij Lampje of Misjka net wat makkelijker is dan bij Briljante planten of Een aap op de wc. Maar goed: mijn punt was óók dat non-fictie kinderboeken vaak worden vergeten, over het hoofd worden gezien of niet serieus worden genomen. En dat verdienen ze niet.

De laatste jaren is de kwaliteit van informatieve kinderboeken enorm toegenomen. Waar je tien jaar geleden naast Bibi Dumon Tak en Jan Paul Schutten bijna alleen maar haastig vertaalde weetjesboeken in de winkel zag liggen, zijn hun boeken nu vooral omringd door steeds weer nieuwe, prachtig uitgegeven en sprankelend geschreven boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen. Onderwerpen die kinderen interesseren en onderwerpen waarvan kinderen denken dat ze saai en ingewikkeld zijn, maar die door zo’n boek ineens helemaal gaan leven. Onderwerpen bovendien die eigenlijk altijd wel aansluiten bij een of ander kerndoel en die je dus goed kunt gebruiken om je les aardrijkskunde, burgerschap, geschiedenis of natuur een oppepper mee te geven. En tegelijkertijd keihard aan leesbevordering te doen.

Laatst vroeg een meisje me tijdens een schoolbezoek of het mijn boeken ook als leesboek mocht gebruiken. Ik was even in de war: boeken zijn toch om te lezen? Maar kennelijk mag je op sommige scholen wel Dagboek van een muts in je laatje hebben liggen, maar geen Palmen op de Noordpool. ‘Dat lijkt me wel’ antwoordde ik, terwijl ik keek naar de leerkracht, die dat wijselijk beaamde.

Veel kinderen en leerkrachten denken gewoon niet aan non-fictie als het over lezen gaat. Dat is doodzonde, maar heeft één voordeel. Als ik tijdens een lezing of workshop wijs op die gemiste kans, begint iedereen meteen instemmend te knikken. Vanaf nu zullen ze deze hoek van de bieb nooit meer overslaan.

Ben je op zoek naar goede tips in het genre non-fictie? Kijk dan op de site van Het Kinderboekenjournaal!