Het was een eenmalige workshop voor jongeren, geen cursus. Dat weet ik ook nog. Was de workshop aangekondigd in een nationale krant? Mijn groepje bestond uit een stuk of acht jongeren van ongeveer mijn leeftijd en we kwamen uit heel Nederland. Niemand kende elkaar nog. We wachtten in de hal, voorzichtig ontstonden de eerste gesprekjes, over wie waar vandaan kwam en hoe ver je had moeten reizen.
Toen werden we door iemand meegenomen naar de workshopruimte. Daar zat de Dichter aan een grote tafel op ons te wachten. Een wat oudere man, hij droeg een vlinderdas. Ik wist niet wie hij was, ik kende zijn werk niet, en nu nog steeds niet. Hij moet zich hebben voorgesteld maar zijn naam heb ik niet onthouden. We gingen aan de grote tafel zitten. De meeste kinderen pakten hun schriften en multomappen met gedichten erbij, want al had niemand daar om gevraagd, dat was wel waarom we hier zaten. We schreven gedichten. Het meisje naast mij liet haar multomap aan me zien. Hij was beplakt met stickers van vlinders. ‘Ik schrijf elke dag,’ fluisterde ze tegen me. Daarna haalde ze de dop van haar geurpen en liet de pen aan me ruiken. ‘Deze vind ik ’t lekkerst,’ zei ze. Toen begon de workshop.
De Dichter vertelde wat we die middag gingen doen.
Hij zou ons leren hoe we een sonnet konden schrijven.
Er volgde een verhaal over metrum en lettergrepen. De gepaste hoeveelheid zinnen. Het rijmschema. Abba, abba, cdc, dcd.
Hij schreef verschillende sonnetten voor ons op, hakte het hele gedicht daarna in stukjes, zette accenten, a’s en b’s en c’s en d’s. Hij had het over een strofe, een kwatrijn, een octaaf.
De groep werd stiller en stiller.
Toen hij klaar was met praten, mochten we zelf een sonnet gaan schrijven.
Maar niemand bewoog.
‘Het mag over alles gaan wat je maar wil,’ zei de Dichter.
Een jongen stak voorzichtig zijn vinger op. ‘Ik schrijf nooit sonnetten,’ zei hij.
‘Maar dan kun je dat nu gaan oefenen,’ zei de Dichter. ‘Daarvoor is een workshop.’
Nu stak het meisje naast mij haar vinger op. ‘Ik dicht meer over wat er in me op komt, of waar ik mee zit,’ zei ze. ‘Ik doe niet met van die rijmschema’s.’ Ze sloeg haar multomap open en las een klein stukje voor van een gedicht, ik weet niet meer waar het over ging, wel dat de Dichter haal in de rede viel.
‘Dat heeft ook een rijmschema,’ zei hij. ‘Aa, bb, cc, dd. Dat is een soort Sinterklaasgedicht.’
Het gezicht van het meisje betrok. ‘Ik wil liever zo’n soort gedicht schrijven,’ zei ze. ‘Niet een sonnet.’
‘Aa, bb, cc,’ zei de Dichter. ‘Dat is wel een beetje oubollig.’
Nu keek het meisje echt gepijnigd.
‘Ik wil toch voorstellen dat iedereen een sonnet probeert te schrijven,’ zei de Dichter en hij legde nog een keer uit hoe dat moest. Daarna mochten we onze schriften met gedichten opbergen en kregen we pen en papier. We staarden naar ons lege vel. Toen begon de eerste te schrijven, daarna de tweede, en uiteindelijk schreven we allemaal. De concentratie hing zwaar in de kamer tot we onze pennen neer mochten leggen om onze gedichten aan elkaar voor te lezen.
Dat deden we, de een na de ander.
Onze opdracht was om een sonnet te schrijven, maar dat had niemand gedaan.
En de gedichten mochten overal over gaan, maar ze bleken allemaal een variatie op dezelfde boodschap.
Tegen abba, cdc, zeiden wij ‘nee’.
De taal moest vloeien, we zaten hier niet om rijmschema’s op te vullen.
Van sonnetten hielden we niet, met de groeten van Sint en Piet.
Ergens die middag sloten we zonder iets tegen elkaar te zeggen met elkaar een verbond: deze Dichter mocht met zijn strofes de boom in. Onze gedichten vormden met een elkaar een blok van verzet. Nu, zoveel jaar later en al heel lang volwassen, kan ik er nog steeds om lachen. Maar natuurlijk was het ook een gemiste kans. Ik denk dat de Dichter zijn liefde voor sonnetten wel degelijk aan ons over had kunnen brengen als hij een poging had gedaan om te begrijpen waarom wij er zaten. Wie we waren, wat we te vertellen hadden. Hij had kunnen onderzoeken wat het sonnet ons had kunnen brengen. Maar in plaats daarvan had hij zijn sonnetten over ons heen gekieperd, alsof het sonnet ertoe deed en wij eigenlijk niet.
Ik weet niet hoe het de jongeren uit dit dichtgroepje is vergaan, ik heb hen na die middag nooit meer gezien. Er was wel een jongen bij, waarvan ik zeker weet dat hij het ver moet hebben geschopt. Ik zei dat niemand bij die workshop een sonnet had gemaakt, maar dat klopte eigenlijk niet. Er was wel degelijk een jongen die een sonnet had geschreven. Een sonnet zoals een sonnet behoort te zijn, het voldeed aan alle vereisten. Het sonnet ging over hoe stom sonnetten waren.
Als je dat kan op je zestiende, dan behoor je tot de allergrootsten.
Lisa Boersen
Minister van Nieuw Talent