van de minister van non-fictie
Non-non-fictie

In het jaar dat ik benoemd werd tot minister van non-fictie schreef ik mijn eerste fictieboek. Het voelde een beetje als een nevenfunctie en ik heb het dan ook netjes gemeld. Maar ik kan het elke minister aanraden, zo’n uitstapje over de grenzen van je departement. Zo leer je de merkwaardigheden van je genre goed kennen. Al zijn er natuurlijk weinig genres die zich profileren door te zeggen wat ze niet zijn. Prentenboeken klinkt toch net iets lekkerder dan non-ellenlange-teksten-zonder-plaatjesboeken.

Non-fictie is niet verzonnen, zoals je ongetwijfeld weet. En het fijne van fictie is dat het wel verzonnen is. Fijn omdat je niet alles hoeft op te zoeken en niet elke komma hoeft te dubbelchecken. Af en toe spiek je even op Google Maps en de rest haal je gewoon uit je brein. Door fictie te schrijven kwam ik erachter hoe idioot veel ik voor mijn informatieve boeken altijd opzoek, in boeken, op websites en bij mensen die er echt verstand van hebben. En dat gaat verder dan je denkt.

Stel je wilt iets schrijven over grotten. Leuk, denk je: ik zoek de grootste grot ter wereld op. Maar wat is groot? Hoog? Diep? Lang? En zijn alle bronnen het er wel over eens? En als je dan je grot hebt gevonden, denk je Dat zegt ze niks. Ik moet weten hoeveel olifanten er in die grot passen. Want dat vinden kinderen leuk. Dus zoek je op hoe groot een olifant is. Eh, een mannetje of een vrouwtje? Een Afrikaanse of een Indische? En hoeveel passen er dan op elkaar en naast elkaar? HxBxD. Terwijl je ver buiten je comfortzone naar je calculator zoekt, knaagt het steeds harder: dit is verloren tijd, dit gaat hem niet worden. Maar je ziet die geweldige illustratie met een grot vol olifanten al voor je. Even overweeg je Ionica in te schakelen voor die onmogelijke berekening. Kun je haar contactgegevens vinden? Gelukkig krijgt halverwege het mailtje het knagende gevoel toch de overhand. Je beseft dat Er passen ongeveer xxx Afrikaanse mannetjesolifanten in -volgens sommigen- de grootste grot ter wereld tot er een grotere ontdekt wordt ook geen overtuigend weetje is. Je staat op om koffie te halen en je begint aan zin twee van je hoofdstuk over grotten. Wat was nou de stalagmiet en wat de stalactiet? Even opzoeken. En wat zou de langste zijn?

Maar al die feiten die je tot in den treure hebt gecheckt zijn wel een makkelijk antwoord op de vragen die je soms krijgt als het boek af is: waarom heb je dat geschreven? Omdat het zo is! Dat kan ik bij mijn roman niet zeggen. Het is fictie. Als iemand vraagt waarom Noors ouders in Rugzwemmen zo naar tegen haar doen, is er geen wetenschappelijk rapport waarnaar ik kan verwijzen. Het komt allemaal uit mijn eigen brein. Hetzelfde brein dat duizenden onduidelijke olifanten in een niet bestaande grot wou proppen. Kun je nagaan.